1. Samenvatting
Deze pagina beschrijft de eerste fase van de bouw van de romp, namelijk: het plaatsen van kiel, spanten , voor- en achtersteven, de constructie van de spanten en het plaatsen van spanten van oprichting , dat deel van de spanten die benodigd zijn voor het aanbrengen van de berghouten . Dit in navolging van de door Kees Dik beschreven bouwmethode.
2. Kiel
Het eikenhout voor de kiel is aangeschaft in een lengte van 50 cm, te kort om de kiel uit één stuk te vervaardigen. Daarom is de kiel samengesteld uit twee delen. De zogeheten ‘las’ waarmee de twee delen aan elkaar zijn bevestigd is ontleend aan een tekening ‘Lijnen- en spantenplan’ van Otte Blom. In deze tekening is ook te zien dat Otte Blom uitgaat van twee lassen. Dit is niet overgenomen om de kiel niet te veel te verzwakken. De las is gemaakt van de 95 vt tot de 105 vt ordinaat .
2.1. Toesnijden van de kiel
Volgens de beschrijving van Kees Dik [DM april 1983, blz. 194-195] is de kiel naar voor-en achtersteven in een boog toegehakt, dat wil zeggen: versmald. Naar de voorsteven wordt op modelschaal versmald naar 5,5 mm. Naar de achtersteven toe is dit 6 mm. De hoogte van de kiel blijft over de gehele lengte gelijk, op modelschaal 8 mm.
Tussen beide middelspanten , op 86,2 vt en 100 vt vanaf de achterste loodlijn, blijft de dikte gelijk, op modelschaal 8 mm. Vanaf de 86,2 vt ordinaat zijn rechte aftekenlijnen getrokken tot op 6 mm aan de achtersteven, vanaf de 100 vt ordinaat tot op 5,5 mm aan de achtersteven. Vervolgens is deze, de lijnen volgend, met gebruik van een multitool met slijpvoet de kiel in model geslepen en daarna glad geschuurd.
In de kiel wordt een sponning uitgehakt, waarin de onderste zandstrook wordt opgenomen. Naar de achtersteven toe tordeert de onderste zandstrook zodanig dat deze vlak tegen de achtersteven ligt. Bij de voorsteven is dit in mindere mate het geval.
2.2. Sponning in de kiel
Aan de hand van de tekeningen van de heren Dik en Blom en aan de hand van het spantenplan van Kees Dik [DM mei 1983, blz. 228, afb. 59] is voor het frezen van de sponning uitgegaan van het volgende:
- 2 mm breed en 1 mm diep van de 50 vt tot de 125 vt ordinaat , conform afbeelding 45 in het blad ‘De Modelbouwer’ [DM april 1983, blz. 193] .
- Vanaf de achterkant van de kiel tot de 30 vt ordinaat , rechtstandig tot 1,5 mm diep gefreesd met een recht freesje vanaf de bovenkant van de kiel tot aan de bovenkant van de onderlip van de kiel, 3 mm onder de bovenkant van de kiel, zodat de zandstrook naar de achtersteven toe rechtop komt te staan (figuur 1).
- Van de 30 vt tot de 40 vt ordinaat vanaf de bovenkant van de kiel tot 3 mm onder de bovenkant van de kiel gefreesd met een conisch freesje tot 1,5 diep zodat de sponning een schuin verloop krijgt (figuur 2).
- Van de 40 vt tot de 50 vt ordinaat vanaf de bovenkant van de kiel tot 3 mm onder de bovenkant van de kiel gefreesd met kegelvormig freesje tot 1,5 mm diep, waarbij de breedte van de bovenkant van de kiel intact blijft (figuur 3).
- Van de 125 vt tot de 140,6 vt ordinaat (9 mm vanaf de voorkant van de kiel), dat wil zeggen tot in de sponning van de voorsteven, rechtstandig gefreesd met een recht freesje vanaf de bovenkant van de kiel tot in de sponning van de voorsteven, 3 mm onder de bovenkant van de kiel.
2.3. Plaatsen van de kiel
Deze werkwijze is een vereenvoudiging van hetgeen Otte Blom linksonder op zijn tekening van het lijnen en spantenplan heeft aangegeven. Het levert geen gelijkmatig verlopende kielsponning op, maar er wordt vanuit gegaan dat dit in combinatie met de vorm van de spanten zorgt voor een geleidelijk verloop van de onderste zandstrook .
Voor het bevestigen van de kiel wordt aan de voorkant de las voor het verbinden van de voorsteven uitgezaagd.
De kiel is conform de beschrijving van Kees Dik [BZP, blz. 169, § 9.5] op het bouwraam bevestigd door het op drie plaatsen met een schroefje vast te zetten, namelijk op 446, 332 en 149,5 mm vanaf de 0 vt ordinaat . De schroeven zijn dan bereikbaar via luiken op de overloop .
3. Voor- en achtersteven
Anders dan wat Kees Dik hierover vermeldt [DM februari 1983, blz. 64] is voor de voor- en achtersteven beukenhout gebruikt in plaats van eikenhout.
De reden hiervoor is dat er uit het oogpunt van kostenbeperking geen eikenhout in een geschikte dikte en breedte is aangeschaft. Omdat de beide stevens, conform de beschrijving van Kees Dik, uiteindelijk met 1 mm perenhout worden gefineerd, maakt het gebruik van beukenhout voor het eindresultaat niet uit.
3.1. Aftekenen
De vorm van voor- en achtersteven is overgenomen van de bouwtekening met de langsdoorsnede over de middellijn van het schip, behorend bij het boek van Kees Dik. Dit is gedaan door kopieën te maken en de voor- en achtersteven en deze met behulp carbonpapier op het hout over te nemen. Op dezelfde manier zijn de lijnen voor het met perenhout te fineren oppervlak overgenomen.
3.2. Op dikte brengen
Kees Dik beschrijft [DM april 1983, blz. 194] , dat de dikte van de voorsteven op modelschaal 5,5 mm is en naar voren tot op 4 mm toeloopt. De achtersteven is op modelschaal aan de voorkant 6 mm dik en aan de achterkant 4,5 mm. De genoemde maten moeten met 2 mm worden verminderd vanwege het fineren van beide zijden met 1 mm perenhout.
Uitgaande van 5 mm dik beukenhout, is over de dikte van de stevens met potlood een middellijn uitgezet. Vervolgens zijn de stevens met gebruik van bandschuurapparaat op de beoogde dikten gebracht. De middellijnen op de dikte dienden daarbij als oriëntatiepunt.
3.3. Bevestigen
Zoals aangegeven in de tekeningen, behorend bij het boek van Kees Dik [BZP] , is de voorsteven met een las aan de kiel bevestigd. De achtersteven is met een pen op de kiel bevestigd en daarna. In plaats van een koperen spijkertje als pen, zoals Kees Dik beschrijft [DM april 1983, blz. 195] , is een houten pinnetje gebruikt, gemaakt van een tandenstoker.
Conform de beschrijving van Kees Dik [DM februari 1983, afb. 26] zijn de stevens op de hoogte van waterlijn 5 doorboord voor het doorvoeren van de meetdraad (beeld rechtsboven).
3.4. Fineren
De voorsteven is na bevestiging aan de kiel met 1 mm perenhout gefineerd. Hierbij is gebruik gemaakt van naast elkaar gelijmde latjes met een breedte van 6 mm. Waar de huidgangen bij de boeg op de voorsteven stuiken is het fineer weggelaten zodat daar een zogeheten ‘sponning’ ontstaat waarin de huidgangen worden opgesloten. Op dezelfde manier is de achtersteven met 1 mm perenhout gefineerd. Tenslotte zijn de knieën, die voor- en achtersteven met de kiel verbinden aangebracht (beelden linksboven).
4. Spanten
Voor het model is uitgegaan van een opbouw van de spanten , die de oorspronkelijke situatie benaderd. Dat wil zeggen een legger waarop – door een buikstuk verbonden – de oplangen staan en stutten die tegen de oplangen liggen. Legger en oplangen liggen in hetzelfde verticale vlak. Buikstukken en stutten liggen tegen legger / oplang -combinatie.
Daarmee wordt de visie van Kees Dik gevolgd, zoals beschreven in deel 6 van zijn artikelserie in het blad ‘De Modelbouwer’ [DM juni 1983, blz. 310 en 311] .
Met name afbeelding 61 [DM juni 1983, blz. 310] en de door Kees Dik geciteerde constructiebeschrijving door de 17e-eeuwse scheepsbouwers van Yk en Witsen [DM juni 1983, blz. 311] .
Onder de geschutpoorten worden oplangen doorgetrokken tot de onderzijde van de drempel van de geschutpoort . Kees Dik laat in deel 6 van zijn artikelserie [DM juni 1983, afb. 64] zien dat een geschutpoort ongeveer drie spanten breed was. Met ‘ongeveer’ wordt bedoeld dat in deze afbeelding te zien valt dat het in de praktijk van de 17e eeuw niet om precies drie spanten ging. Bovendien waren niet alle spanten even dik.
De vraag of buikstuk en stut aan de voorzijde, dan wel de achterzijde van de legger / oplang -combinatie bevestigd zijn, blijft onbeantwoord. Bij de bouw van het model is, met uitzondering van het oorspant op de 145 vt ordinaat , gekozen voor de voorzijde, dat wil zeggen aan de kant van de voorsteven.
4.1. Maatvoering en positie buikstuk, oplang en stut
Concrete aanwijzingen voor de afmetingen en de positie van buikstuk , oplang en stut ontbreken en kunnen alleen uit tekeningen en foto’s worden afgeleid.
Aan de hand van een afbeelding in ‘De Modelbouwer’ [DM juni 1983, afb. 64] is er vanuit gegaan dat een buikstuk de legger met ongeveer 6 vt en de oplang met ongeveer 5 vt overlapt. Op modelschaal dus 22 mm en 15,3 mm. Bij de bouw van het model is dit niet heel nauwkeurig genomen, maar gevarieerd tussen 19 tot 25 mm, respectievelijk 12 tot 18 mm.
Voor de oplangen is aan de hand van de tekening van Johannes Sturckenburg [DM juni 1983, afb. 62] ervan uitgegaan dat deze in de voorste scheepshelft tot achter het 3e berghout reiken en merendeels met de bovenkant van dit berghout stroken. In de achterste scheepshelft reiken de oplangen ongeveer tot de bovenkant van de onderste geschutpoorten .
De afbeeldingen 62 en 64 in het blad ‘De Modelbouwer’ [DM juni 1983, blz. 310 en 311] wijzen erop dat de onderkant tot ruim onder de balkweger van de overloop reikt.
De lassen tussen leggers en oplangen is goed te bepalen aan de hand van het langsaanzicht van de romp, zoals dat gevonden wordt op de tekening ‘Lijnen- en spantenplan’ van Otte Blom, alsmede aan de hand van de hiervoor vermelde tekening van Johannes Struckenburg [DM juni 1983, afb. 62] .
4.2. Constructie van de spanten
In de bij het boek van Kees Dik [BZP] meegeleverde tekening ‘Galerij, galjoen en dwarsdoorsneden’ zijn aanzichten van een aantal spanten weergegeven. Omdat met uitzondering van de middelspanten alle andere spanten niet precies op de daarbij vermelde ordinaat – 30 vt, 50 vt en 126 vt – staan, is alleen het aanzicht van het middelspant op de 100 vt ordinaat gebruikt.
Voor de overige spanten is uitgegaan van de lijnenplannen voor de romp van het schip – bovenaanzicht en zijaanzicht – die als tekening bij het boek van Kees Dik [BZP] zijn meegeleverd.
De vorm van legger , oplang , buikstuk en stut zijn met behulp van carbonpapier overgenomen op beukenhouten latten van 50×5 mm en vervolgens uitgezaagd.
Een kopie van het spant wordt met plakband op een 6 mm dik MDF-plaatje bevestigd (beeld links). Dan worden de legger en de beide oplangen op de tekening geklemd waarna de buikstukken op de combinatie van legger en oplangen gelijmd (beeld midden en rechts).
Vervolgens worden de stutten met klemmetjes op het MDF-plaatje met het aanzicht van het spant gefixeerd. Daarna wordt de reeds gelijmde combinatie van legger , oplangen en buikstukken op de stutten gelijmd, zodanig dat buikstukken en stutten in hetzelfde vlak liggen (beeld middenonder).
4.3. Vorm van de spanten – buiten
Zoals hiervoor vermeld bij de constructie van de spanten is voor de vorm een spant , die geen middelspant is, uitgegaan van de lijnenplannen voor de romp van het schip – bovenaanzicht en zijaanzicht – op de tekening ‘Reconstructie lijnenplan van De Zeven Provinciën’, die bij het boek van Kees Dik [BZP] is meegeleverd.
Het bovenaanzicht toont het verloop van de romp op de hoogtelijnen.
Het zijaanzicht toont het verloop op de verticale doorsnijdingen op 2, 4 en 6 cm vanaf de hartlijn van de romp en tevens de zeeg , de positie van de scheerstrook over de grootste breedte van de romp.
De vorm van een spant wordt als volgt bepaald:
- Op een blad papier zijn de hoogtelijnen met een onderlinge afstand van 12 mm getekend, doorsneden door een hartlijn met ter weerszijden lijnen op een afstand van 2, 4 en 6 cm.
- Het aldus ontstane raster wordt gekopieerd en dient als ondergrond voor het overnemen van de breedte van een specifieke spant op de waterlijnen .
- Aan de hand van tekening ‘Aanzicht op overloop / Langsdoorsnede’, gevoegd bij het boek van Kees Dik [BZP] , wordt de afstand vanaf de 0 vt ordinaat tot de achterzijde van het spant opgemeten.
- Deze afstand wordt overgenomen op boven- en zijaanzicht van de romp op de tekening ‘Reconstructie lijnenplan van De Zeven Provinciën’.
- Dan wordt op deze afstand een lijn getrokken, die de waterlijnen doorsnijdt.
- De afstand van de hoogtelijnen tot de hartlijn van de romp wordt overgenomen op het gekopieerde raster (beeld linksonder).
- Met behulp van sjablonen worden deze punten met elkaar verbonden. Het spantenplan, zoals dat wordt gevonden op de tekening ‘Reconstructie lijnenplan van De Zeven Provinciën’, dient daarbij ter oriëntatie op het verloop van de curven.
Hiermee is de buitenomtrek van een spant vastgelegd.
Wanneer wordt aangenomen, dat de lijnenplannen de buitenzijde van het schip, dus inclusief de op schaal 1,5 mm dikke huid, aangeven, dan wordt voor het gemak aangenomen, dat bij het uiteindelijke in contour frezen en schuren van de spanten de vorm, zoals deze zou moeten zijn, redelijk wordt benaderd.
4.4. Vorm van de spanten – binnen
De volgende stap is het aangeven van raakpunten voor de binnenlijnen. Daarbij wordt als volgt te werk gegaan:
- Op de tekening ‘Lijnen- en spantenplan’ van Otte Blom geeft het langsaanzicht van de spantopbouw een indicatie waar de las tussen legger en oplang zou moeten komen. Men kan ervan uitgaan dat dit in de praktijk willekeuriger was. De bij het boek van Kees Dik meegeleverde tekening ‘Galerij, galjoen en dwarsdoorsneden’ geeft tevens een indicatie voor de positie van de las tussen legger en oplang .
- Voor spanten waarvan de legger over een grotere lengte min of meer recht verloopt is de hoogte van de legger op modelschaal 6 mm over de hele lengte, dus ook ter plekke van de las met de oplang .
- Verder ligt het contour van de binnenzijde een spant op de hoogte van het onderste berghout op ongeveer 5,5 mm van de buitenzijde, ter hoogte van het derde berghout op 4,5 mm, ter hoogte van vierde berghout op 3 mm en vanaf daar tot bovenaan steeds 3 mm.
- Met een sjabloon wordt nu de binnenlijn van het spant getrokken. Tevens wordt de positie van de zeeg , de twee onderste en het 3e en 4e berghout aangegeven (beeld rechtsboven).
4.5. Positie van de spanten
Voor de positie van de spanten is uitgegaan van de tekening ‘Aanzicht op overloop / Langsdoorsnede’, meegeleverd bij het boek van Kees Dik.
De langsdoorsnede laat de positie van de leggers op de kiel zien en daarmee dus de positie van de spanten , de dikte van de leggers en de afstand tussen de leggers .
De middelspanten hebben dezelfde vorm en afmetingen. Ze staan op de 86,2 vt en de 100 vt ordinaat [DM april 1983, blz. 193] . De spanten tussen de middelspanten hebben dezelfde vorm en afmetingen. De langsdoorsnede laat zien dat de achterkant van de legger van de achterste middelspant strookt met de 86,2 vt ordinaat . Bij de voorste middelspant daarentegen strookt de voorkant van de legger met de 100 vt ordinaat .
Bij de bouw van het model is voor de plaatsing van de spanten de positie van de leggers aangehouden, zoals aangegeven in de langsdoorsnede. Het gevolg is, dat soms de dikte van legger en oplang , of wel van buikstuk en stut of zelfs van alle delen van het spant iets gereduceerd moet worden. Meestal niet meer dan enkele tienden van een millimeter.
4.6. Spanten van oprichting
Kees Dik geeft aan [DM april 1983, blz. 193] dat in de 18e eeuw 12 tot 20 spanten van oprichting werden geplaatst. Hij past dit principe ook toe bij de bouw van het model van De Zeven Provinciën. Op verschillende foto’s in het blad ‘De Modelbouwer’ kunnen, inclusief het spiegelspant en het oorspant , ongeveer 25 spanten van oprichting worden geteld.
De twee middelspanten (op de 86,2 vt en de 100 vt ordinaat ) behoren vanzelf tot de spanten van oprichting . De spanten tussen de middelspanten hebben dezelfde vorm en afmetingen.
Kees Dik geeft aan [DM juli 1983, blz. 344] dat het voorste rechte spant – ook wel ‘ oorspant ’ genoemd – op de 145 vt ordinaat en het spiegelspant zeker ook tot de spanten van oprichting behoren.
Bij de bouw van het model is aanvankelijk aangenomen dat het spantenplan [DM mei 1983, afb. 59] uitgangspunt zou zijn voor de keuze van de spanten van oprichting . Het toont aan de achterzijde van het schip 11 en aan voorzijde 12 spanten , in het totaal dus 23 spanten .
Helaas lijdt dit uitgangspunt er toe, dat – anders dan Kees Dik aangeeft [DM juli 1983, blz. 344] – de stutten op die manier vaak niet de zijkanten van de geschutpoorten vormen.
Daarom is er bij de bouw van het model al snel voor gekozen de geschutpoorten als uitgangspunt te nemen voor de selectie van de spanten van oprichting .
Ook dan blijkt dat het meermaals niet mogelijk is aan beide zijden van een schutpoort een stut te plaatsen. Soms moet een verlengde oplang als zijkant dienen van een geschutpoort op de overloop en soms moet een poort iets worden verschoven.
De onderstaande tabel geeft een overzicht van de spanten , die als spant van oprichting zijn geselecteerd.
De nummering loopt van achteren naar voren op. Ter referentie: spant 8 staat ongeveer op de 20 vt ordinaat , spant 30 ongeveer op de 70 vt ordinaat , spant 51 staat ongeveer op de 120 vt ordinaat en spant 60 ongeveer op de 140 vt ordinaat .
De afstand vanaf de 0 vt ordinaat in de tabel is gemeten tot aan de achterzijde van de legger . De ordinaat zoals in de tabel aangegeven is gemeten van de 0 vt ordinaat tot het hart van de legger .
4.7. Het plaatsen van de spanten
Een te plaatsen spant wordt zo nodig met het bandschuurapparaat op de juiste dikte gebracht aan de hand van de afmetingen zoals die de tekening ‘Aanzicht op overloop / Langsdoorsnede’ van Kees Dik is weergegeven. Deze dikten zijn in de tabel hiervoor vermeld.
Met behulp van de tekening van het spant , bijvoorbeeld zoals de tekening in paragraaf 3.3, worden de posities van waterlijn 11 en de zeeg afgetekend.
Voorafgaand aan het plaatsen van een spant wordt in de legger een gaatje met een diameter van 2 mm geboord op de plaats waar het spant hart-op-hart op de kiel moet staan.
Vervolgens wordt het spant in navolging van Henk Versluis met behulp van buretstatieven met klemmen op de kiel geplaatst en in het horizontale en verticale vlak uitgericht. Daarbij wordt er op gelet, dat de zeeg zich aan beide zijden op gelijke hoogte bevindt. Dit wordt gedaan met behulp van een blokhaak met een millimeterverdeling. Tegelijkertijd wordt gecontroleerd of de stutten haaks op waterlijn 0 staan. Of een spant haaks op de middellijn van het schip staat – dus met de kiel een hoek van 90 o vormt – wordt eveneens met een blokhaak gecontroleerd.
Dan wordt via het gaatje in de legger een gaatje met een diameter van 2 mm in de kiel geboord. Nadat in het gaatje in legger en kiel lijm is aangebracht wordt een pinnetje, gemaakt van een tandenstoker, in het gaatje geplaatst. Tenslotte wordt het geheel opnieuw uitgericht (zie onderstaande beelden).
4.8. Spanten plaatsen verbeterd
Na het plaatsen van de voorste en achterste middelspant was het duidelijk, dat het verstandig is het principe dan Kees Dik te volgen, namelijk dat op waterlijn 5 en hoger, bijvoorbeeld op waterlijn 11, oplangen en stutten met elkaar worden verbonden [DM juli 1983, blz. 345 en blz. 346 afb. 80] . Na deze ervaring is bij de bouw van het model bij elke spant op waterlijn 11 een MDF strookje bevestigd met daarin een gaatje voor de staaldraad, die op waterlijn 11 loopt (beeld onder links).
Dit is voldoende om de spanten goed te kunnen centreren. Het voordeel van deze werkwijze is dat de spanten bij het lijmen stabieler op de kiel staan en daarna ook beter beschermd zijn tegen beschadiging of verstoring bij aanraking.
Ter illustratie nog een foto van het spant op de 8,7 vt ordinaat , die boven op de klamp van de achtersteven staat (beeld boven rechts).